Vanochtend ben ik op sleeptouw genomen. Niet door een stel uitgebroken paarden of door mijn zeer gerespecteerde overbuurman. Nee, vanochtend ben ik op sleeptouw genomen door een prominente historicus. Of beter gezegd, een stel prominente historicus-sen. Terecht vraag je je af wie deze beste mensen waren; ik ook, nog steeds.
Mijn dag begon zoals elke Hollandse zomerdag. Bewapend met mijn favoriete regenbroek en een stel regenlaarzen aan mijn voeten ging ik op pad. Vol goede moed en (toen nog) droge sokken zat ik op de fiets, dolend door de mooie historie van Deventer. Ergens in een afgelegen, smal straatje waar me ooit is verteld dat ik daar ben opgegroeid stapte ik af, in de beleving dat de komende drie minuten dé minuten van mijn leven zouden worden. Voordat ik goed en wel besefte dat ik de deurbel had ingedrukt – waarvan het geluid overigens meer weg had van een astmatische kerkklok- werd de deur geopend. Daar stond hij dan; jaartje of 30, strak gekamd haar, veters synchroon gestrikt en –jawel- strak in het pak. Pfoe, dat was wel een keer flink knipperen.
Met mijn fiets als beste vriend vervolgde de weg zich met mijn splinternieuwe gesprekspartner door historisch Deventer heen. Mijn oriëntatie had me allang in de steek gelaten (overigens: ik had betere dingen om op te letten) toen opnieuw mijn naam werd gevraagd. Enigszins geërgerd articuleerde ik mijn naam zo duidelijk dat enige consumptie niet uitbleef. Mocht hij mijn naam niet onthouden, zou hij in ieder geval altijd blijven weten wie ik ben.
Ergens, midden in een woonwijk bleven we staan. Er had zich een muur van personen gevormd voor ons. Tiental mannen stonden voor ons. Variërend van leeftijd tussen de 25 en 80 jaar wisten ze allen mijn naam perfect uit te kramen. “Mevrouw Obdeijn”. Mijn verbazing was groot; mévrouw?! Na een geprek á la ‘hete-aardappel-in-de-mond’ verplaatste de karavaan zich richting binnenstad. Helaas bleef enig regenbui op ons krijtgestreept pantalon niet uit…
Ik was niet op zoek naar gegadigden voor een potje Monopoly, of Stratego. Wel hadden deze mensen allemaal één ding gemeen. Ze zouden bovenstaande spelletjes met gemak winnen. Allen zeer gedreven, niet alleen in prestigieuze woordkeuze ook in bijzondere kledingkeuze. Waar de één zich uit de voeten wendde met een spijkerbroek en T-shirt, had ze ander alles uit de kast gehaald om zijn beste kant te laten zien; strak in het pak met een grote zilveren ketting om zijn hals!
Ja, het was zeker een mooie ketting. Groot en zwaar, zijn ijzeren maatje reikte met gemak tot aan zijn enkels. Het was er één van subliem zilver, eentje die je zou dragen als je wat te vertellen had! En dat had deze beste meneer in kwestie ook, werd mij later subtiel verteld…
Wist ik veel dat ik tegen de burgemeester stond te praten. Als ik dat had geweten had ik mijn tanden nog wel een keer extra gepoetst. Had ik mijn veters gestreken, had ik zweetkussentjes onder mijn oksels gestopt, had ik mijn naam zonder consumptie uitgesproken. Meneer de burgemeester was gelukkig zo attent om me te voorzien van een flinke glimlach die niets afdeed aan het gênante moment waarin ik zat.
Een vreemde ontmoeting, een gênante vertoning, een vreselijk moment. Ik mag misschien niet het standaardtype meisje zijn voor de politiek. Ik mag misschien niet de gebruikelijke opleidingen volgen. Ik mag misschien niet altijd zeker overkomen. Maar ik weet wie ik écht ben; het knullige meisje van de overkant. Met die vreemde ambitie van d’r. Ja, dat ben ik! En wie ben jij?