Ik zit hier, op de stoeprand van de deurpost. Rondom mijn voeten lopen vele tientallen, misschien wel honderden mieren. Op zoek naar dat ene mierennest, waar ik op het moment met mijn kont bovenop zit. Begin dit jaar zag ik ze al vurig heen en weer rennen. De hele familie was aan het werk om een waar mierennest te bouwen. Kruiwagens vol met voedsel werden er aangeleverd, tot laat in de avond.
De afgelopen week was het nogal druk op mijn stoepje. Variërend van postbodes vol met condoleance brieven tot huilende mensen en vazen met vele bossen met bloemen. Al deze dingen bezette mijn druk bewoonde stoepje bijna de hele dag.
Tussen het vele condoleren door hield ik mijn ogen niet af van het nest. Normaal houd ik niet zo van die krioelende beesten, maar deze keer was het anders. Het voelde anders. Keer op keer renden de mieren slalommend tussen benen, zakken met tissues, glazen wijn en kopjes koffie. Het vreemde van ons menselijke wezens, is dat we ons bij grote levensgebeurtenissen vaak met kleine dingen afleiden. En daarom bleef ik ook maar naar die mieren staren. En dat ze urenlang dezelfde route heen en terug liepen, met hier en daar een obstakel.
Ik vond het zo zielig voor al die mieren. Ze snapten niet meer hoe ze naar huis moesten. Keer op keer renden ze op en neer, door elkaar en over elkaar. Minutenlang. Sommigen vonden de ingang. Anderen lagen dagen daarna levenloos een paar meter verder met enkel wat zandkorrels op hun lijf.
Gek genoeg was ik niet de enige die keek. Menig keer zag ik de ogen van mijn nichtje steeds vaker afdwalen naar de plek waar het nest zich bevindt. ‘Ach, die arme mieren. Ze werken hard hé?’ zei ze. En na een korte stilte: ‘Zullen we maar pijlen gaan ophangen? Dat scheelt ze zoveel zoeken’. Zei ze met een kleine lach.
Gelukkig is het er niet van gekomen. Die arme mieren zullen er vast niet wijzer op zijn geworden. De rust is gelukkig weer wat teruggekeerd. De mieren rennen weer zo snel ze kunnen recht op de ingang af. Toch blijf ik maar naar ze kijken. Het is een raar idee dat deze diertjes, wiens leven maar een ogenblik duurt in vergelijking met de onze, mijn oom hebben gekend. Net zoals de kat van de buren, die de laatste paar dagen vreemd blijft miauwen voor de deur. Alsof hij ‘wanneer kom je weer terug?’ probeert te zeggen. En het nest mussen dat zich heeft gevestigd in de heg. Al het leven gaat door.
Eigenlijk zijn we allemaal net als die hardwerkende mieren. Ons leven is zo kort, we rennen maar door, we werken maar door en we kruipen bij elkaar. We voeren de kleintjes, we poetsen onze lichaamsdelen en soms… Soms kunnen we ons huis even niet meer vinden.